
Jurisprudentie
BB1470
Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5123 WAZ + 05/5314 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5123 WAZ + 05/5314 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nader besluit. Een verdergaande inhoudelijke medische onderbouwing van het besluit is noodzakelijk, zo nodig door middel van een psychiatrische expertise.
Uitspraak
05/5123 + 05/5314 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B.], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 juli 2005, 03/1093 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep b.v., hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts. Nadien heeft het Uwv nog een aanvullend rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot het hoger beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit van 29 juli 2005, met als bijlage een rapport van zijn bezwaarverzekeringsarts, toegezonden. Namens appellant heeft mr. Beukema daartegen beroepsgronden ingediend.
Beide partijen hebben daarna nog stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Beukema voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. Th. Martens.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die samen met zijn echtgenote een café annex dorpshuis exploiteerde, heeft vanaf juni 1998 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ontvangen vanwege een postwhiplashsyndroom na een auto-ongeluk.
Bij besluit van 20 december 2002 heeft het Uwv de uitkering, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 februari 2003 ingetrokken.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 13 november 2003 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2002 niet langer gehandhaafd en de uitkering met ingang van 25 december 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank heeft het daartegen door appellant ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen en bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank overwoog daartoe dat onvoldoende door het Uwv was onderzocht of de eerder aangenomen duurbeperking per 25 december 2003 is komen te vervallen. Voor het overige onderschreef de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit.
Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en een nieuw besluit van 29 juli 2005 genomen, waarbij gemotiveerd is aangegeven waarom geen urenbeperking aan de orde is en waarbij de verlaging van de WAZ-uitkering per 25 december 2003 is gehandhaafd.
De Raad overweegt ten eerste dat het besluit van 29 juli 2005 op de voet van artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de onderhavige procedure dient te worden betrokken, nu dit besluit in de plaats is getreden van het bestreden besluit en daarmee niet geheel aan het beroep van appellant is tegemoet gekomen. Voorts overweegt de Raad dat, nu appellant aan de rechtbank had verzocht om vergoeding van schade, hij nog een belang heeft bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak.
Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank een te beperkt arbeidsongeschiktheidscriterium heeft gehanteerd. Zijn cognitief, psychisch en energetisch disfunctioneren wordt, gelet op de resultaten van onderzoeken door de neuroloog en neuropsycholoog, kennelijk veroorzaakt door een ‘zo zijn’, maar omdat hij geen autonomie over dat disfunctioneren heeft, is volgens hem sprake van een ziekte. Hierdoor is het gerechtvaardigd dat een grotere mate van arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen dan 45 tot 55%. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog een rapport ingezonden van een neuropsychologisch onderzoek dat op 18 mei 2006 door de psychologe M.H. Krijgsveld bij hem is verricht. Voorts heeft hij een rapport ingezonden van de psychiater W.H.J. Mutsaers van 4 april 2007 die onderzoek naar zijn klachten heeft verricht en daarbij ook de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek heeft betrokken. Mutsaers komt tot de conclusie dat appellant op de datum in geding een - als ziekte aan te merken - complex van klachten en verschijnselen had, welke ziekte bestond uit een ongedifferentieerde somatoforme stoornis of pijnstoornis, gebonden aan het whiplash trauma uit 1997. Daarnaast stelt hij dat appellant een persoonlijkheidsstoornis heeft met gemengde kenmerken, niet nader te omschrijven. Hij is van mening dat de hieruit voortkomende functionele beperkingen ernstiger waren dan die het Uwv ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Daarbij heeft hij vermeld dat een urenbeperking tot gemiddeld vier uur per dag en twintig uur per week was aangewezen.
Voorafgaande aan het besluit van 29 juli 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts volstaan met dossieronderzoek. In zijn rapportages heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad onvoldoende overtuigend toegelicht waarom de eerder aangenomen duurbeperking is komen te vervallen. Onder deze omstandigheden mist het bestreden besluit, alsook het besluit van 29 juli 2005, een draagkrachtige motivering.
De aangevallen uitspraak zal daarom, behoudens voor zover het betreft de bepalingen met betrekking tot de betaling van griffierecht en vergoeding van proceskosten, worden vernietigd. Voorts zal het beroep, dat is gericht tegen het besluit van 29 juli 2005, om dezelfde redenen gegrond worden verklaard. Aan het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij een verdergaande inhoudelijke medische onderbouwing noodzakelijk is, zo nodig door middel van een psychiatrische expertise.
Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de nog te betalen uitkering komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat de Raad, gezien het vorenstaande, onvoldoende inzicht heeft in de vraag of er schade wordt geleden en zo ja, welke omvang deze schade heeft. Wel zal het Uwv bij de voorbereiding van het nieuw te nemen besluit tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 1.671,25 voor het inschakelen van een deskundige, in totaal € 2.637,25.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarin over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in eerste aanleg is beslist;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Verklaart het beroep dat is gericht tegen het besluit van 29 juli 2005 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.637,25, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van €103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.J. Rentmeester als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.J. Rentmeester.
JL